Mei laat zich van zijn beste kant zien vandaag. De zon schijnt uitbundig en mensen flaneren op de markt, hun jasjes nonchalant over hun schouders geworpen, hun gezichten smachtend opgeheven naar de zon die ze zo lang gemist hebben en die een gevoel van overmoedigheid oproept. Elke liefde wordt intenser beleefd op dit moment.
Op een terrasje zit Ilse ongemakkelijk heen en weer te schuiven achter een krant. Ze heeft al een kopje thee besteld met appeltaart en dit als een hongerige wolf naar binnen gelepeld. Het is duidelijk dat ze zich niet op haar gemak voelt. Dadelijk heeft ze een ontmoeting met haar vader. Hij is tweeëntwintig jaar geleden uit haar leven verdwenen. Zomaar opeens kreeg hij op straat een hartstilstand en werd gevonden in een portiek. Reanimatie kwam er niet aan te pas. Hij is in alle eenzaamheid gestorven. Dat was wreed en shockerend en daar kreeg ze problemen mee. Nu heeft ze een afspraak met hem omdat ze nieuwsgierig is naar een heleboel zaken. Hopelijk vergist hij zich niet in de datum, want hij is al een kwartier te laat. Omdat ze steeds nerveuzer wordt, pakt ze een spiegeltje uit haar tas en werpt er een laatste blik in. Vandaag komt het er extra op aan. Ze veegt een streepje lippenstift van haar bovenlip.
Opeens valt er een schaduw over haar krant, ze schrikt. Hij merkt het op en doet een stapje achteruit. Na enkele seconden durft ze hem schuchter aan te kijken. ‘Hij heeft mijn ogen,’ juicht het binnen in haar. Groen met een donkerblauwe rand om de iris.De beige vrijetijdsbroek, die hij draagt met een blauw overhemd, staan hem goed. Het weinige haar dat hij nog heeft, is gekruld en aan zijn buikje zie je dat hij geniet van een goede maaltijd. Vroeger bakte hij meesterlijke verjaardagstaarten. Ze herinnert zich er één met zwaantjes van schuim.Van het foto-album helaas.Hij heeft een innemende glimlach om zijn mond en tegelijkertijd staan zijn ogen ernstig. Het is voor hem net zo’n spannend moment als voor haar. Spreken doet híj als eerste.
“Je bent een mooie jonge vrouw geworden,” zegt hij. “Eentje waar ik trots op ben. Ik vond het moeilijk me een voorstelling te maken van jou als dertigjarige vrouw, maar ik herken je op het eerste gezicht als mijn dochter.”
Haar ogen schieten vol tranen. Hij haalt een ouderwetse glad gestreken herenzakdoek uit zijn broekzak en duwt hem teder tegen haar gezicht.
“Die had je vroeger ook altijd op zak”, snikt ze. ” Ik heb altijd papieren zakdoeken bij me, dat is de moderne tijd.” Als ze een beetje is uitgesnotterd, gaat hij tegenover haar aan het tafeltje zitten.
“Wat kan ik voor je bestellen?” vraagt ze.
“Ik lust wel een kopje koffie, zegt hij en geef me maar advies over wat ik erbij zal nemen.” “Ze hebben hier lekkere appeltaart met slagroom maar ook rijstevlaai, of een moccapunt. Ik weet niet waar jouw voorkeur naar uitgaat?” Ze hoort zichzelf opgewonden praten.
“Ik wil die rijstevlaai wel eens proeven, tenslotte heb ik een dochter die in Brabant woont.” Voorzichtig legt ze haar hand op zijn behaarde onderarm. Plotseling realiseert ze zich dat ze een nieuwe bestelling moet doen en steekt haar hand in de lucht.
“Waarom ben je zo vroeg bij ons weg gegaan?”
Het is eruit voor ze er erg in heeft. Omdat de serveerster meteen reageert, stokt het gesprek even. Als de bestelling is genoteerd, herhaalt Ilse zachtjes haar vraag.
“Waarom heb je ons zo snel verlaten?”
“Ik vond het vreselijk bij jullie weg te gaan, antwoordt hij met omfloerste stem, maar ik had geen keuze. Mijn hart was te zwak om op eigen kracht door te blijven pompen. Pace-makers bestonden nog niet in die tijd. Voor je moeder was het de grootste schok. Jij kunt je die dag nog heel goed voor de geest halen.”
“Ik herinner het me, alsof het gisteren gebeurde,” neemt ze automatisch het gesprek van hem over.
“Het was een prachtige zomerdag in juni en ik kwam al bokkiespringend met mijn buurmeisje en twee vriendjes uit school. Opeens kwam er een sluier voor de zon. Ik had geen zin meer in ons spelletje, ik wilde naar huis. Er hing een beklemmende stilte in de portiek en de buren doken schuw weg achter de gordijnen toen ze ons aan zagen komen. De buurvrouw vertelde mij huilend dat ik gauw naar binnen moest gaan. Daar had mamma het nieuws net gehoord en ze vertelde mij zélf dat jij op straat gestorven was. Ik raakte totaal de kluts kwijt. Een meisje van acht kan helemaal niet bevatten wat het betekent dat haar vader dood is. Ik voelde me heel veilig en vertrouwd bij jullie. Opeens vielen alle zekerheden weg.”
Hij knikt bedachtzaam en ik zie hem een brok in zijn keel wegslikken. Dat doet pijn. “Het was jouw schuld niet,” zeg ik snel en kijk gespannen naar een verkreukeld servetje dat in een windvlaag heen en weer beweegt op het tafeltje. Ik durf hem niet aan te kijken, bang opnieuw door emoties overmand te raken. Eigenlijk wist ik de antwoorden al op mijn vragen, maar er was de levensgrote wens te ervaren dat het goed met hem gaat.
In de beladen stilte die als een zware deken om mijn schouders hangt, komt de serveerster als geroepen. We eten zwijgend ons gebak. Ondanks mijn dieet stouw ik nog een stuk rijstevlaai naar binnen. Uit solidariteit. Ik wil mijn vader niet lastig vallen met mijn kwaaltjes in de korte tijd dat ik met hem samen ben. Het is zijn schuld niet. Geïrriteerd betrap ik mezelf erop dat ik me weer met de schuldvraag bezig hou, terwijl ik nu van dit moment wil genieten. Straks is hij verdwenen. Zal hij opstijgen als een engel? Ik lach hardop. Dat breekt de spanning.
“Goed zo, geniet maar van het leven”, zegt hij zachtjes met zijn emotievolle stem, die mij in het kwartier dat hij bij me is, zo dierbaar is geworden.
“Ik zag je met vleugels opstijgen naar de hemel.” Hier gaat hij tegenin.
“Lieve meid, een ziel heeft geen vleugels. Mijn lichaam bestaat al lang niet meer. Wat jij ervaart is slechts mijn ziel. De kern, waar het om draait. In het Duits zeggen ze zo mooi das Ziel, en dan bedoelen ze het doel. Het gaat erom dat je bij je eigen doel uitkomt in dit leven. Probeer te ontdekken wat je bestemming is. En zorg goed voor de mensen om je heen. Zijn laatste stukje rijstevlaai is van het schoteltje verdwenen.
“Jij hebt altijd veel om je naasten gegeven, hè?”
Zijn blik verraadt dat hij zich bij deze opmerking ongemakkelijk voelt.
“Zoiets moet je niet hardop zeggen, fluistert hij. Je moet er alleen naar handelen. Bescheidenheid siert de mens.”
“Ik denk dat ik wat minder bescheiden ben dan jij,” antwoord ik met een lichte zucht.
“Jij moet niet de zwaarmoedigheid van je moeder overnemen,” gaat hij snel verder. Je hebt nog een mooi leven voor je. Maak er wat van. Doe waar je goed in bent. Weet je wat jouw doel is in dit leven?” Een beetje onwillig haal ik mijn schouders op.
“Ik weet wel wat ik graag wil. Schrijven en misschien met behulp van verhalen proberen het taboe te doorbreken wat rondom psychische kwetsbaarheid bestaat.”
“Dat is mooi. Dat lijkt me een prachtige taak. Misschien kan je daarnaast je moeder helpen wat meer van het leven te genieten. Zeg haar dat ik dat ook doe, dat moet voldoende voor haar zijn.”
Ik voel me opgetogen. Er ligt een toekomst voor me open.
Heel even voel ik de druk van zijn warme hand op mijn hoofd. Dan is hij verdwenen.
Ogenblikkelijk voel ik boosheid opkomen en verdriet, maar tegelijkertijd besef ik dat hij me heel veel heeft meegegeven op mijn levensreis. In de eerste acht levensjaren, toen hij me fysiek vergezelde en nu tijdens deze bijzondere ontmoeting op een Eindhovens terras.
“Afscheid nemen was te moeilijk,” mompel ik zachtjes voor me uit.
Ik steek nogmaals mijn hand in de lucht, maar ditmaal duurt het langer voor de serveerster mij in de gaten krijgt. Ik geef haar een veel te grote fooi en ze kijkt me beduusd aan.
“Voor mij kan deze dag niet meer stuk, zeg ik trots. Ik heb vandaag mijn engelbewaarder ontmoet.”
Ik zie haar denken “die is gek” en tover een onschuldig lachje om mijn mond.
“Misschien maak jij zoiets ook ooit mee!”
Ze kijkt me aan alsof ze daar niet echt op zit te wachten en begint demonstratief met veel lawaai, de kopjes en schoteltjes op het dienblad te stapelen.
Ik schuif mijn stoel naar achteren, pak mijn tas en jas en maak aanstalten om te vertrekken.
“Een fijne dag nog,” zeg ik welgemeend.
“Hou het recht,” antwoordt ze met een grijns op haar gezicht.
Als in een droom, wandel ik naar het station om mijn bus te halen, wetend dat mijn engelbewaarder mij de rest van mijn leven zal vergezellen.
Dit verhaal is bekroond met de tweede prijs van de (jaarlijkse) schrijfwedstrijd Raadselige Roos 2016. Een schrijfwedstrijd voor Zuid-Nederland en Nederlandstalig België van het Literair Café Venray.
Gepubliceerd na de prijs uitreiking op 22 januari 2016 door Annemieke Soethout